Na een lange overgangsfase worden de Alpen eindelijk bereikt in deze bergetappe naar het Italiaanse skistation Prato Nevoso.
Embrun (Occitaans: Ambrun) is een dorp met bijna 7.000 inwoners in het departement Hautes-Alpes van de regio Provence-Alpes-Côte d’Azur, zo’n 30km ten westen van Gap en 40km ten zuiden van Briançon. Het was voor de Romeinen kwamen een kleine nederzetting van de Keltische Caturiges stam, zij noemden het Embdun wat een samentrekking is van Emb (water) en Dun (heuvel), het ligt dus inderdaad bovenop een rotsige heuvel waar aan de voet de Durance rivier langs stroomt, sinds 1961 mondt deze rivier even verderop uit op het Serre-Ponçon stuwmeer, dit meer wordt afgedamd door een enorme in 1961 bebouwde dam (124m hoog, 630m breed), is 29 vierkante kilometer groot en bevat 1.2 miljard kubieke meter water. Het wordt ook wel het grootste kunstmatige meer van Europa genoemd, er zijn echter nog veel grotere stuwmeren in met met name in Rusland en de Oekraine, maar ook Portugal, Spanje en Finland. De waterkracht centrale aan de andere kant van het meer levert maar lieft 700 miljoen kilowattuur (10% van alle waterkrachtenergie in Frankrijk).
Nadat de Kelten van Embdun overwonnen waren door de Romeinen werd het stadje omgedoopt in Eburodunum wat later dus zou verbasteren naar Embrun. Erg belangrijk was het niet, maar toch werd het in 354 de zetel van een aartsbisdom dat pas in 1793 opgeheven werd omdat het stadje simpelweg te klein was in de ogen van de revolutionaren. Het werd opgeplitst in de bisdommen van Gap en Aix-en-Provence, de 12e eeuwse kathedraal van Embrun is nu dus ‘slechts’ een kerk. Het behoorde tot 1210 tot het graafschap Provence, daarna ging het over naar de Dauphiné tot 1589 toen het direct tot de Franse kroon ging behoren, in 1692 werd het voor een groot deel verwoest bij een belegering van de Hertog van Savoie die er echter niet in slaagde om het te veroveren. Sinds het opheffen van het aartsbisdom in 1793 is het een typisch bergdorpje zonder al te veel belang, sinds het bouwen van de dam en de vorming van het Lac de Serre-Ponçon kreeg het wel een flinke impuls, ten eerste omdat twee nabije dorpjes noodgedwongen verlaten moesten worden en veel mensen naar hier verhuisten en ten tweede omdat het meer een nieuwe bron van inkomsten leverde dankzij het toerisme, het stadje heeft de bijnaam “het kleine Nice” gekregen en is met name populair bij windsurfers en sportvissers.
Bekende/belangrijke personen (buiten enkele van de aartsbischoppen) of wielrenners komen hier niet vandaan, bekendste wielrenner uit de streek is de mountainbiker Stéphane Tempie die in 2006 en 2007 nationaal kampioen bij de beloften werd en onlangs 2e op het EK. Het is pas de tweede keer dat de Tour hier komt, voor het eerst in 1973 voor een etappe naar Nice gewonnen door de Spanjaard Vicente Lopez Carril na een lange solo. Later deze Tour keert de Tourkaravaan weer terug in Embrun, ook de koninginnerit naar l’Alpe d’Huez start hier.
De aankomst buiten Frankrijk in deze Tour ligt dus in het Italiaanse skioord Prato Nevoso, gelegen in de gemeente Frabosa Sottana waar zo’n 2.000 mensen wonen. De gemeente ligt zo’n 25km ten zuidoosten van Cuneo in de gelijknamige provincie dat deel uit maakt van de regio Piemonte. De enige Tourwinnaar uit Piemonte is Fausto Coppi (1949, 1952) en het heeft ook slechts één renner in deze Tour: Gianpaolo Cheula van Barloworld.
Over de geschiedenis van Prato Nevoso kan ik kort zijn: het werd pas in 1966 gesticht door Ligurische zakenmensen die een groot skioord wilden opzetten dat dichter bij Ligurië (de kustregio met als hoofdstad Genua) lag dan de noordelijker gelegen skioorden bij Turijn zoals Sestrières of de westelijker gelegen bieden over de Franse grens. Vandaag de dag is het een compleet vakantieparadijs met 130km aan pistes, golfbanen, tennisbanen, een snowboard museum, het pretpark Pratolandia en excursies naar de grotten in de buurt, verder is het een populaire streek bij mountainbikers en staat de streek al langer bekend om haar kaas, de Raschera.
De beste renner uit de streek is Alberto Minetti (winnaar Settimana Ciclista Lombarda 1979). Het is voor het eerst dat de Tour hier komt, wel wist men de organisatie van de Giro d’Italia al tweemaal te verleiden om hier een aankomst bergop in te plannen, beide keren won de uiteindelijke winnaar van die Giro. In de 13e etappe van 1996 greep Pavel Tonkov er de macht door de rit te winnen en het roze over te nemen van een jonge Davide Rebellin. Vier jaar later was het de 18e etappe van de Giro en won Stefano Garzelli een elite sprintje, het roze zou twee dagen later in de klimtijdrit naar Sestrières opeisen.
Uitslag etappe 18 Giro d’Italia 2000
1 Stefano Garzelli (Ita) Mercatone Uno-Albacom 4.42.32 (36.73 km/h)
2 Gilberto Simoni (Ita) Lampre-Daikin
3 Francesco Casagrande (Ita) Vini Caldirola-Sidermec
4 Leonardo Piepoli (Ita) Banesto 0.02
5 Pavel Tonkov (Rus) Mapei-Quick Step
De etappe begint met een kort vlak stukje tot de eerste tussensprint in Guillestre na 14.5km dat op een korte strook bergop ligt, vanaf hier begint de aanloop naar de op één na hoogste berg van deze ronde: de Col Agnel (2744m hoog, 20.5km aan 6.6% gem., ruim 10% max.), op de top van deze bergpas van buitencategorie ligt de Frans-Italiaanse grens en Italië heet het dan ook de Colle dell’Agnello. Bij de volgers gaat dan gelijk een belletje rinkelen, want het is inderdaad de berg die vorig jaar (vanaf de andere kant dus, die overigens veel steiler is) in de Giro-etappe naar Briançon vooraf ging aan de Col d’Izoard en waar Leonardo Piepoli het veld al reduceerde tot een man of zes waarvan Danilo di Luca uiteindelijk de beste bleek. Het is na de Stelvio de hoogste bergpas van Italië. In de Tour werd de berg nog niet eerder beklommen.
Hoewel de officiële lengte 20.5km bedraagt is het eigenlijk twee keer die afstand klimmen, de Tour organisatie neemt de eerste 20km van een procent of 2 a 3, maar ook een stukje 7%, niet mee. De klim start volgens de Tour dus even voorbij Queiras met gelijk een korte, maar zeer steile strook van ruim 10%. Hierna blijft het een kilometer of zes zeer onregelmatig klimmen met vals platte en zeer steile stroken, maar overwegend ligt het stijgingspercentage iets boven de 7%. Op 13km van de top volgt een makkelijk tussenstuk van 5km met percentages rond de 4%. De laatste 8km zijn dan weer net als het begin zeer onregelmatig steil, overwegend is het klimmen aan 8 a 9% maar er zitten ook stukjes van 4% en boven de 10% tussen. Kortom, het is een ontzettend lange en onregelmatige klim.
Profiel Col Angel
In tegenstelling tot de Giro etappe van vorig jaar hoeven we nog niet al te veel spektakel te verwachten op deze Alpenreus, hij wordt namelijk opgevolgd door een afdaling van zo’n 60km en een ongeveer even lange zo goed als vlakke aanloop naar de slotklim, al ligt er op zes kilometer van de voet nog wel een 3e categorie bergje, de 710 meter hoge Colle del Morte doet zijn naam niet echt eer aan met 7.2% over 1.7km.
De slotklim naar Prato Nevoso (1440m hoog, 11.4km aan 6.9% gem. en x.x% max.) is ‘slechts’ de 1e categorie toegewezen, met name vanwege de beperkte hoogte. Voor Italiaanse begrippen is ook niet echt een hele steile berg, maar vergeleken bij de gemiddelde aankomst bergop in de Tour valt het reuze mee. Het is ook, in tegenstelling tot de Agnel, een zeer regelmatige klim. Na een wat makkelijke eerste 2km van +-5% blijft het eigenlijk aan de top aan 7 a 8% stijgen, enkel de laatste 400 meter zijn vlak, althans volgens het kaartje van de ASO (zie hierboven), volgens de verschillende “profielensites” is er geen sprake van een vlak stuk (zie hieronder). Overigens is de aankomst in het dorp en niet op de absolute top die nog wat hoger ligt.
Zoals gezegd werd deze berg nog niet in de Tour, maar wel twee keer in de Giro beklommen. Nadat Pavel Tonkov (1996) en Stefano Garzelli (2000) al bewezen dat winnaars hier ook een grote ronde kunnen winnen is het natuurlijk de vraag of dat ook in de Tour de France gebeurd. Voor de tifosi valt het te hopen dat een landgenoot boven zichzelf kan uitstijgen om de Italianen van Saunier Duval kunnen doen vergeten. Misschien kan een Damiano Cunego of Vincenzo Nibali de Italiaanse harten sneller doen kloppen zoals Claudio Chiappucci dat ooit op die legendarische dag naar Sestrières deed.
Door: Mikel Acar /
Bron: Wedden op Sport